Onhandig is de dood
Zo onhandig is de dood. Terwijl mijn vader als bloemsuiker werd verstrooid, stak er een wind op waardoor hij in onze kleren vloog. Op datzelfde moment begon er een nabije ezel te balken. Oorverdovend en ongepast.
Niemand durfde te lachen.
Op de dierenartsenpraktijk liet een dode hond zulk een kletterende wind dat ik geschrokken naar zijn hartslag zocht. Hij bleek wel degelijk dood.
Nadat het levenloze lichaam van mijn hond een nacht in de woonkamer had gelegen, hing er een dikke lijkgeur over de hele benedenverdieping. Vanuit mijn bed had ik me voorgenomen om hem nog eens stevig vast te houden alvorens hem weg te brengen. Een laatste zoen op zijn gladde wangetje. Maar toen ik in mijn kamerjas voor hem stond, boog ik alleen over hem om het raam te openen.
Hier lag een hoop gistend vlees, samengehouden door vliezen en vel.
Toen afgelopen weekend mijn geit stierf, legde ik de plooien van haar gezicht netjes. Alsof ze sliep. De dag erna lag haar kaak scheef waardoor haar tanden onelegant bloot lagen. Uit haar mond wasemde de geur van rot. Ik liet de honden haar lichaam besnuffelen. Eén van hen begon prompt aan haar poot te knagen.
De dood is nooit wat we ons erbij voorstellen. Met plechtige rituelen trachten we zijn ernst te benadrukken. Maar er is niets gracieus aan de dood. Er is alleen een lompe overgang die we met onze tienduizenden jaren van evoluerende intelligentie nog steeds niet kunnen bevatten. Hoe kunnen we een leven lang waardigheid en betekenis nastreven, om uiteindelijk te verzinken in iets lelijks als de dood? Daar waar we allemaal tot gelijke materie en niets dan materie worden herleid. Vormt ons resentiment daar tegenover de oorsprong van religie?
Wanneer ik dood ben, hoop ik dat mijn lijf een krachtige wind lost. Liefst tijdens een ernstige, plechtige ceremonie. Een laatste middelvinger vanuit mijn kist. En ik hoop dat de levenden dan durven te lachen.
(Oorspronkelijk gepubliceerd in november 2020)